Er zijn talloze redenen om je werk voor jezelf te houden en niet te delen. Ongeacht of dat nu een unieke foto is die je op vakantie hebt geschoten, een video die je laatste duikavontuur documenteert, een website die je geïnspireerd heeft, een artiest waar je fan van bent, een boek waardoor je leven is veranderd, of een blogartikel waarmee je verandering teweeg hoopt te brengen. Meestal zijn angst, twijfel en onzekerheid daar onderdeel van. Net als de overtuiging dat wat je gemaakt hebt niet goed genoeg is, of dat je op kritiek kunt rekenen van anderen.
Creatievelingen – dat is iedereen die iets maakt – worstelen hier als geen ander mee. En zij krijgen met nog veel meer belemmerende overtuigingen te maken. Denk bijvoorbeeld aan het veelgehoorde, doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg, uit de mond van nuchtere Nederlanders. Wie zich wel laat horen, en zijn kop boven het maaiveld uitsteekt, kan rekenen op commentaar en wordt in het ergste geval een kopje kleiner gemaakt. Dat is althans de angst.
Daar tegenover staat het minder bekende, maar minstens zo hinderlijke, laat het werk voor zich spreken. Een overtuiging die de acteur en komiek Steve Martin benadrukt wanneer hij zegt: ‘Wees zo goed dat ze je niet kunnen negeren.’ Hoe graag ik dit idee ook toejuich, omdat het ons dwingt om te streven naar het hoogst haalbare, impliceert het ook dat alles wat je maakt van zo’n niveau moet zijn, dat mensen er als vanzelf over beginnen te praten. Een niveau wat voor veel beginners en zelfs gevorderden onhaalbaar is. Daarvoor is aandacht te schaars.
Combineer deze overtuigingen en je krijgt al snel het gevoel dat elke vorm van zelfpromotie ongewenst en ongepast is. Dat de verspreiding van je werk vanzelf gaat en dat je niets hoeft, en misschien wel, niets mag doen om dat te bevorderen. Dat je maar beter kunt zwijgen, in het bijzonder als iets buitengewoon is—terwijl dat juist hetgene is wat het licht van de schijnwerpers verdiend.
Gelukkig drukte een collega mij het boek Show Your Work in handen, waarin Austin Kleon uitlegt hoe je het delen van je werk een structureel onderdeel van je routine kunt maken—en waarom dat belangrijk is. Een boek waaruit ik zoveel lessen haalde dat belemmerende overtuigingen waar ik al vijfendertig jaar tegenaan loop, in een paar uur met de grond gelijk gemaakt werden. Lessen die ik als vanzelfsprekend niet voor mezelf kon houden, maar met je moest delen.
De taboe van zelfpromotie
Laten we beginnen met de taboe van zelfpromotie en waar dit vandaan komt. In één van de eerste hoofdstukken schrijft Kleon: ‘Een artiest wordt veronderstelt in het geheim te zwoegen, haar ideeën en haar werk achter slot en grendel te houden, wachtend tot ze een prachtig product heeft om voor zichzelf te laten zien voordat ze probeert verbinding te maken met een publiek.’ Hij noemt dit terecht een van de meest gevaarlijke en destructieve mythes van creativiteit. Hier wordt het beeld geschetst van de eenzame genie, die jaren achtereen zit te zwoegen in een donkere werkkamer onder het licht van een enkele lamp, in de hoop dat ze ooit iets baanbrekends maakt, waarmee ze succesvol zal worden.
Een misplaatst ideaal, aldus Kleon: ‘Veel mensen die we als eenzame genieën beschouwen, maakten eigenlijk deel uit van een hele scène van mensen die elkaar steunden, naar elkaars werk keken, van elkaar kopieerden, ideeën stalen en ideeën aandroegen.’ Hij roept dan ook op om te accepteren dat het werk niet voor zichzelf spreekt, zelfs al is het buitengewoon goed. Het moet ook beschikbaar zijn op de plekken waar mensen zijn.
Daarom moet delen een structureel onderdeel van onze routine worden. En dat is door de ongekende mogelijkheden van het internet makkelijker dan ooit tevoren.
Online heeft namelijk iedereen de mogelijkheid om iets bij te dragen. Ook de beginner, ook de amateur. Ook de doodgewone mensen die ergens door geobsedeerd zijn geraakt en vervolgens zeeën van tijd besteden aan hardop denken over datgene waardoor ze geobsedeerd zijn—ongeacht of dat nu tot een prachtig of perfect product leidt.
Zet dat eens in contrast met hoe dat vijftig jaar geleden ging, toen de poortwachters van de publiciteit – dat zijn muziek, radio, tv, en krantenmakers – bepaalden of iets goed genoeg was om via hun kanaal te verspreiden. Gelukkig is dat met de komst van het internet voorgoed verleden tijd.
Je hoeft dan ook echt niet de toonaangevende expert te zijn. David Foster Wallace merkte op dat goede essays worden geschreven door ‘iemand die redelijk slim maar ook redelijk gemiddeld is, [en] meer aandacht besteedt en langer nadenkt over verschillende dingen dan de meesten van ons de kans krijgen in ons leven.’ Redelijk gemiddeld is een goede basis om vanuit door te groeien.
Een daad van vrijgevigheid
Met de bovenstaande kennis hebben we al een deel van de bezwaren om je werk te delen weggenomen, maar we zijn er nog niet. Want ondanks dat het verspreiden van je werk makkelijker is dan ooit, en dat het noodzakelijk is om gevonden te worden, zegt dat nog niets over of het delen van je werk ook nuttig en nodig is—en welke voordelen het biedt.
Je werk in de schijnwerpers zetten dwingt je namelijk om mentaal scherp en nieuwsgierig te blijven. Door je creaties de wereld in te helpen, maak je ruimte in je hoofd voor nieuwe ideeën. ‘Als je alles wat je hebt weggeeft,’ schreef Paul Arden, ‘heb je niets meer over. Dit forceert je om te kijken, om alert te zijn, om bij te vullen.’
Daarvoor moeten we delen gaan zien als een daad van vrijgevigheid. Net zoals het uitdelen van voedsel bij de voedselbank, of het geven van een donatie aan een goed doel. Door je werk te verspreiden help je namelijk iets de wereld in waarvan je hoopt dat het mensen kan helpen – inspireren, motiveren, bemoedigen, entertainen. Iets wat hen nieuwsgierig maakt, hun harten raakt, ze aan het lachen krijgt of tranen doet vloeien, misschien zelfs wel boos maakt—zodat er verandering kan plaatsvinden.
Natuurlijk heb je niet helemaal in de hand of je creaties mensen veranderen, maar wanneer je jouw kennis en ervaring bij jezelf houdt, weet je in ieder geval dat dat niet gaat gebeuren, en ontneem je hen de kans om van jouw vallen en opstaan te leren.
In de meest letterlijke zin is ‘niet delen’ dan ook een egoïstische daad. Een daad waarmee we niet alleen anderen de kans om te groeien ontnemen, maar ook onszelf.
Daar heb ik me zeker schuldig aan gemaakt. Op mijn laptop staat een map vol documenten waar ik in het geheim op heb zitten zwoegen, maar die nog steeds achter slot en grendel zitten, omdat ik het niet perfect genoeg vond. Begrijp me goed, het zijn heus niet allemaal pareltjes die ik maak, maar in veel gevallen is er wel degelijk iets waardevols in te vinden.
Mijn documenten kunnen trouwens net zo goed jouw foto’s, video’s, muziekfragmenten of andere toffe creatieve projecten zijn. Maaksels waarvan je niet wist of en hoe je ze moest delen.
Deel elke dag een klein beetje van je werk
Delen is, net als elk ander werkwoord, een vaardigheid die je moet ontwikkelen door te oefenen. En net als bij elke vaardigheid helpt het om klein te beginnen.
Beantwoord voor jezelf maar eens de volgende vragen en kijk wat je daarvan kunt delen: Waar vul je je hoofd mee? Wat lees je? Luister je? Kijk je? Waarop ben je geabonneerd? Waar haal je inspiratie vandaan? Welke websites bezoek je regelmatig? Welke personen bewonder je? Wie zijn je helden? Naar wie kijk je op? Al deze vragen kunnen je helpen om waardevolle content te creëren.
De kunst is om elke dag, nadat je klaar bent met je werk, iets kleins te vinden wat je kunt delen. Dat mag van alles zijn. Het maakt daarbij niet zoveel uit of je dat op social media, in een blog, vlog of e-mailbericht deelt. En laten we vooral het offline delen niet vergeten. Het podium opklimmen in de lokale bibliotheek of het buurthuis om kennis over te brengen hoort hier helemaal bij. Net als een kennissessie op het werk, of een praatje met een collega.
Dat gezegd te hebben: de beste plek om je werk te delen is op je eigen website. Je hoeft geen rekening te houden met algoritmes; kunt plaatsen en verwijderen wat je wilt; kunt relatief veel mensen bereiken; en zolang je je hostingprovider netjes betaalt, hoef je nooit bang te zijn dat je plekje op het internet verdwijnt.
Voor het ouderwetse e-mail geldt min of meer hetzelfde. Ook dit kanaal heb je, in tegenstelling tot social media, volledig in eigen beheer. Bovendien komt e-mail gegarandeerd in de inbox van je lezer terecht, waar zij, zelfs als ze je bericht niet leest, in ieder geval de moeite moet nemen om het aan te klikken en te verwijderen. Bij de socialmediakanalen heb je deze voordelen niet.
Dus: claim je domeinnaam, en gebruik de socials om mensen daar te krijgen. En als je dan toch bezig bent, zorg ook meteen voor de mogelijkheid om lezers zich te laten inschrijven voor je (toekomstige) nieuwsbrief.
Geef les in wat je wilt leren
De beste manier om te beginnen met het delen van je werk, is volgens Kleon, om na te denken over wat je wil leren, en dit vervolgens in het bijzijn van anderen te doen. De manier om dit te doen is door jezelf een heleboel vragen te stellen. Waar werk je aan? Wat zijn je technieken? Welke materialen gebruik je? Welke kennis heb je opgedaan? Welke fouten heb je gemaakt? Welke lessen heb je daaruit getrokken?
Deel aan het begin van je project bijvoorbeeld wie je heeft beïnvloed, wat je inspireert of welke websites, boeken en podcasts je hebben geholpen. Zit je dieper in het project, deel dan hoe je te werk gaat of geef alvast een klein tipje van de sluier. Aan het einde van het project kun je het complete product laten zien, maar ook de fragmenten, de verwijderde scènes en de bonus scènes. En natuurlijk, wat je geleerd hebt, hoe je erop terugkijkt en wat je meeneemt naar volgende projecten toe.
Mensen houden hiervan, en de reden daarvoor is heel simpel: je bent niet de enige die iets wil leren. Je lezers willen graag zien hoe je te werk gaat, waaraan je werkt, waar je werkt, wanneer—en hoe je je leven hebt ingericht om dat te kunnen doen. Dus, geef ze een kijkje in de keuken, zoals Jason Fried en David Heinemeier Hansson schrijven in hun boek Rework: ‘Wat doe je? Wat zijn je recepten? Wat is je kookboek? Wat kun je de wereld vertellen over hoe je opereert wat informatief, educatief en bevorderend is?’
Misschien denk je dat het delen van wat je kunt tot competitie leidt, maar in de meeste gevallen hoef je je daar helemaal geen zorgen over te maken. De meeste mensen kunnen niet meteen doen wat jij doet. Omdat ze de vaardigheden niet hebben, maar veel vaker omdat ze daar simpelweg de tijd of de behoefte niet voor hebben.
Een ander iets leren doet dan ook geen enkele afbreuk aan de waarde. Integendeel; het voegt waarde toe. Hiermee schep je meer interesse voor de thema’s waar jij je mee bezighoudt. En als je geluk hebt komen de mensen met dezelfde interesses vervolgens met hun vragen en opmerkingen bij jou, waardoor je zelf weer nieuwe dingen leert.
Natuurlijk bepaal je zelf wat je wel en wat je niet wilt laten zien. Praat daarom ook vooral niet over dingen waarover je niet wilt praten, en deel alleen dingen waarvan je er klaar voor bent dat de hele wereld het mag zien (en delen en kopiëren). Twijfel je hierover? Wacht dan 24 uur.
Vertel verhalen
Het vertellen van verhalen is een van de beste manieren om iets gedenkwaardig te maken. Kleon noemt als voorbeeld twee schilderijen die er exact hetzelfde uitzien en toch totaal verschillende emoties oproepen, zodra je weet dat schilderij A in de 17e eeuw door een Nederlandse meesterschilder is gemaakt, en schilderij B een vervalsing daarvan is.
Wat je over je werk vertelt, en hoe je dat vertelt, heeft een groot effect op de gevoelens die het oproept bij mensen. Verhalen zorgen ervoor dat niet alleen het brein, maar ook het hart wordt aangesproken, waardoor ze ons in beweging zetten. Iets wat bij droge informatie vaak niet lukt.
Verhalen moet je leren vertellen, en het helpt als je weet wat de basisstructuur is. Elk verhaal bestaat uit vijf delen en begint met (1) een incident dat de held aanspoort om in actie te komen. Dit is (2) de oproep waaraan hij gehoor moet geven en die hem (3) dieper het verhaal in trekt, tot er een crisis plaatsvindt. (4) Het absolute dieptepunt. Maar net als alle hoop verloren lijkt, begint het licht opnieuw te schijnen en vindt er (5) vernieuwing plaats.
Wil je hier meer over weten? Dan raak ik je het boek aan van scriptschrijver John Yorke, die dit helder uitlegt in zijn boek Into the Woods.
Omarm Sturgeon’s openbaring
De sciencefictionschrijver Theodore Sturgeon schreef: ‘Negentig procent van alles is onzin.’ Zijn inzicht wordt ook wel Sturgeon’s openbaring of de wet van Sturgeon genoemd, die stelt dat het grootste deel van elk gepubliceerd materiaal waardeloos is.
Laten we er voor het gemak even vanuit gaan dat we die percentages letterlijk kunnen nemen, dan betekent dit dat slechts tien procent van wat we maken goed is. De enige manier om dit in je voordeel te laten werken, is door heel veel materiaal te maken en te delen. Zelfs als wat je maakt nog niet echt goed is. Want dat helpt je om beter te worden, zo blijkt uit een experiment dat professor Jerry Uelsmann uitvoerde.
De professor verdeelde zijn eerstejaars fotografiestudenten in twee groepen. Een ‘kwantiteit’ groep, die voor het hoogste cijfer honderd foto’s moest maken, ongeacht kwaliteit. En een ‘kwaliteit’ groep, die voor het hoogste cijfer alleen hun allermooiste foto mocht insturen. Tijdens het maken van honderden foto’s, leerde de eerste groep veel van hun fouten, waarbij ze hun vaardigheden aanscherpten. Maar de tweede had dat voordeel niet. Zij speculeerden over perfectie, maar kwamen ondanks hun theoretische kennis niet verder dan een middelmatige foto.
Natuurlijk wil je alleen delen wat buitengewoon is—net als die tweede groep studenten. Het probleem is alleen dat je werk dat meestal niet is. Je werk zuigt. Het is klote. Imperfect. Mismaakt en ronduit middelmatig. Hoe eerder je dat accepteert, hoe eerder je stapsgewijs van middelmatig naar goed kunt doorgroeien.
Net als de studenten uit de eerste groep doe je dat door te zorgen voor een continue stroom van nieuw materiaal. Robin Sloane noemt dit ‘Stock and Flow’. In de ‘flow’ zitten de dagelijkse updates die over een week weer vergeten zijn. Dat is helemaal oké, zolang je ook ‘stock’ produceert—content die over twee maanden of twee jaar nog steeds interessant is.
Kleon merkt op dat de ‘flow’ je ook kan helpen om ‘stock’ content te produceren. Wie aandachtig naar de dagelijkse stroom met berichten kijkt, ziet daar vanzelf thema’s en trends in verschijnen. Door deze berichten te recyclen en om te bouwen, kun je hier ‘stock’ content van maken. Zo wordt een serie tweets een blog; een blog een dossier; en een dossier een boek.
Microfaam en duizend fans
Natuurlijk ben je niemand iets verplicht, maar wanneer je ervoor kiest om kennis en ideeën de wereld in te helpen, trek je als vanzelf mensen aan met dezelfde interesses. In ruil voor de informatie die je beschikbaar stelt, bouw je langzaam een publiek waarmee je interessante gesprekken kunt voeren, en die je kunt vragen om feedback, waardoor je volgende artikel nog beter wordt.
Dat is meteen de reden om je niet al te druk te maken om hoeveel mensen je volgen, maar je vooral te richten op de kwaliteit van de mensen die je volgen.
Microfaam noemt Byrne Hobart dat in dit artikel op Medium: ‘Microfaam is de beste vorm van roem, omdat het een gemakkelijker doel combineert (beroemd worden bij minder mensen) met een beter resultaat (beroemd worden bij de juiste mensen).’
Kevin Kelly, de oprichter van Wired noemt dit je duizend ware fans: ‘Om als vakman, fotograaf, muzikant, ontwerper, auteur, animator, app-maker, ondernemer of uitvinder de kost te verdienen, heb je slechts duizend echte fans nodig… Deze diehard fans rijden 200 mijl om je te zien zingen; ze zullen de hardback en paperback en hoorbare versies van je boek kopen; ze zullen je volgende standbeeldje ongezien kopen; ze betalen voor de “best-of” dvd-versie van je gratis YouTube-kanaal… Als je ongeveer duizend van dit soort echte fans hebt (ook wel superfans genoemd), kun je de kost verdienen – als je tevreden bent met het verdienen van geld, maar geen fortuin.’
Als je dit soort volgers wil, dan zul je ze moeten verdienen. Door iemand te zijn die het volgen waard is. Een fijne nuance die Kleon daarop aanbrengt is dit: ‘Je vindt niet echt een publiek voor je werk; ze vinden jou…’ en even verderop: ‘Deel waar je van houdt, en de mensen die van dezelfde dingen houden, zullen je vinden.’
De beste manier om in contact te komen met mensen die hetzelfde leuk vinden, is door open en eerlijk te zijn over de dingen die jij leuk vindt. Door te praten over de dingen die je opvallen, en te delen waar je blij van wordt. En door bovenmatig geïnteresseerd te zijn in je onderwerp. ‘Wat je in anderen wilt ontsteken,’ herinnert Charlotte Brontë ons, ‘moet eerst in jezelf branden.’
Een klein deel van je lezers zal je werk aannemen alsof het hun eigen kind is. Dit zijn je gelijken; de mensen met dezelfde obsessies, met dezelfde missie, dezelfde roeping. Deel je werk als eerste met hen. Luister aandachtig naar hun verhalen en ideeën. Vraag ze om hulp, feedback en aanbevelingen, werk met ze samen, en leer ze je technieken. En zet vooral ook hun werk in de schijnwerpers, als je daar zelf enthousiast van wordt.
Ik denk niet dat je veel van deze mensen nodig hebt, en dat het mogelijk niet eens kan, want deze mensen vragen om intensiever contact. Maar ze zijn wel onmisbaar.
Leer klappen vangen
Vroeg of laat zul je kritiek krijgen—hoe attent, zorgvuldig en genuanceerd je ook bent. En daar moet je mee leren omgaan. Zorg ervoor dat je emotioneel gezonde jij in controle blijft en geef jezelf wat tijd voordat je een reactie plaatst. Laat je vooral niet uit de tent lokken, en besef dat niet reageren ook een optie is. Zoals Kleon zegt: ‘Voer de [internet]trollen niet.’
Seth Godin stelt dat elke maker deze vraag moet beantwoorden: ‘Wie wil je dienen?’ Hoewel het een uitstekende vraag is, denk ik dat het eerlijk beantwoorden van die vraag een welbewust antwoord op een andere vraag vereist. Namelijk: ‘Wie wil je niet dienen?’
Soms willen we mensen plezieren die niet te plezieren zijn. Omdat ze niet geïnteresseerd zijn in de dingen waar jij je mee bezighoudt, omdat ze alleen hun eigen stem willen horen, of omdat ze kritisch zijn op alles en iedereen.
Het is gemakkelijk om deze groep in je hoofd groter voor te stellen dan hij in werkelijkheid is. Met als resultaat dat je je niet langer durft uit te spreken voor de dingen die je leuk vindt—om zoveel water bij de wijn te doen, dat er alleen maar water overblijft.
De waarheid is dat de meeste van deze mensen nooit op jouw platform komen. En als ze dat wel doen, zijn ze zo weer weg. Bezwijk niet onder de druk van hun kritiek, maar herhaal deze woorden van Kleon: ‘Wanneer je dingen vindt die je oprecht leuk vindt, laat niemand anders je daar dan slecht over voelen.’
Tot slot is het echt niet verplicht om een reactieformulier op je website te hebben. Als mensen het ergens mee oneens zijn, kunnen ze daar ook op hun eigen plekje over schrijven. Of je kunt ervoor kiezen om mensen rechtstreeks contact met je te laten opnemen. E-mails die je niet wilt lezen laat je lekker ongeopend. Al ben ik van mening dat als je de positieve reviews leest, je ook de negatieve recensies moet durven lezen. (Een auteur zei eens zoiets, maar ik kan me niet meer herinneren hoe hij het precies formuleerde, mocht je het tegenkomen, ik hoor het graag).
Geef de eer aan wie het toekomt
Wat je ook schrijft, vergeet vooral niet je bronnen te benoemen. Mensen willen graag weten waar dingen vandaan komen, hoe ze gemaakt zijn, en wie ze gemaakt heeft. Die informatie kan en mag je je lezers niet onthouden. Geef daarom altijd aan waar je informatie vandaan komt en wie je referenties zijn. Op het internet betekent dat in bijna alle gevallen een linkje plaatsen.
Bij het noemen van je bronnen kun je denken aan wie het gemaakt heeft, maar ook: wat het werk is, hoe, waar en wanneer het gemaakt is, waarom je het deelt en waarom mensen het belangrijk moeten vinden. Doe je dat niet, dan passeer je niet alleen de bedenker, maar ontneem je ook je lezers de kans om zelf op onderzoek uit te gaan.
Bedank ook meteen degene die je heeft geholpen om de informatie te vinden. Zoals ze dat in Amerika zeggen: Pay it forward—geef het door.
Gebruik de brokstukken ter inspiratie voor je volgende project
John Gardner zei dat elk plot hierop neerkomt: ‘Een karakter wil iets, gaat erachteraan ondanks tegenstand (wellicht inclusief zijn eigen twijfel), en komt zo aan bij een winst, een verlies, of een gelijkspel.’
Elk creatief project, zo suggereert Kleon, volgt een vergelijkbaar pad. Er is een probleem, het werk dat nodig is om het probleem op te lossen, en de oplossing zelf. Soms leidt dit tot succes of een mislukking, maar veel vaker gebeurt er helemaal niets. Laat je daardoor niet uit het veld slaan, maar blijf delen. Zelfs als er niets gelukt is, als al je materiaal in rook is opgegaan, dan neem je nog steeds de geleerde lessen mee.
Stel jezelf daarom de vraag wat je beter had kunnen doen en wat je daarvan hebt geleerd, en ga dan verder – met nadruk op verder – met iets nieuws. Gebruik de brokstukken uit het vorige project, inclusief de kennis en vaardigheden die je daar hebt opgedaan, ter inspiratie voor het volgende project. Laat je hierbij vooral leiden door je nieuwsgierigheid. Welke vragen zijn onbeantwoord gebleven? Wat heb je niet kunnen oplossen? Waar wil je meer over weten?
Tot slot: ik raad je aan om het boek Show Your Work zelf te lezen, omdat jij er vrijwel zeker andere lessen uithaalt. Dat is ook nog eens goed voor de auteur, die er veel tijd, energie, aandacht en liefde aan heeft besteedt. Het is een dun boekje wat je maximaal 2 uur tijd en 15 euro kost.
Wat je ook doet, blijf je werk in de schijnwerpers zetten, en deel vrijgevig. Want zoals Henry Wadsworth Longfellow zei: ‘Geef wat je liefhebt. Voor iemand is het misschien beter dan je denkt.’